Anjas verwildering
Anja keek om zich heen. Koos was al weken verdwenen. Hij was vannacht niet stilletjes
teruggekomen. In haar slaap of halfslaap had zij hem wel eens onverwacht op visite
gekregen, ze hadden wat gestoeid met elkaar, haar slaapse klamheid vermengend met zijn
sportieve fietserszweet, deze onafgesproken ontmoeting vond als het ware in extra tijd
plaats; extra tijd, daar is het lange tijd niet meer van gekomen, niet met Koos,
geestelijk had hij haar al lang verlaten, in de ban als hij was geraakt van hasj en
mystieke ervaringen, terwijl over zijn psychologiestudie hoorde je hem geen verstandig
woord zeggen.
Ze nam een douche, maakte zich op, en ging het huis uit, de hort op. Vandaag had ze de
ergernis over Housemuziek van sommige buren in haar flatje heel slecht verdragen. Driftig
zetten ze het ene been voor het andere, het andere been voor het ene, en zo door, en zo
door over de stoep langs de kinderboerderij, waar het verboden was de kinderen te voeden;
hun hongergekrijs wekte soms de aandacht van dieren uit de wijde omgeving die er allemaal
op af kwamen en hen, de kinderen, sommigen nog babys, ieder naar eigen beste inzicht
geschikt voedsel aanboden.
Wat zou ze doen? Een feestje organiseren voor iedereen die ze kende? Ze merkte dat ze al
naar de vertrektijden van de bussen stond te kijken. Over enige minuten vertrok er een die
ze nodig had. Op Plein 44 stapte ze uit volgens een ingeroeste gewoonte, alsof ze
weer eens boodschappen, althans aan windowshopping zou gaan doen. Ze liep naar het plein
bij de Waag en bestelde op het terras van Marktzicht een limonade. Ze keek mijmerend naar
het nijvere kopersvolkje. De blauwgrijze gevel van de HEMA stak nauwelijks af tegen de
zeer bewolkte hemel. Als ze twintig meter hoog was, tien volwassen schoonzonen van de
jongste generatie boven op elkaars hoofd staand, dan zou ze vast wel moeten lachen om de
HEMA, ofschoon het volkswarenhuis haar op dit moment bedrukte als zond het een speciaal
aan haar gerichte boodschap van onheil uit. Anja rilde. Ze dronk haar gazeuse snel op.
Gelukkig had ze haar yogaoefeningen vanochtend gedaan. Kalmte en energie kon haar redden.
Ze slingerde haar lege tas over haar schouder en slenterde de stad uit. De heuvel af, de
polder in. Nog zo vroeg op de dag en drukkend warm als het was viel de drukte op de dijk
wel mee. Sinds de hoge waterstand van februari was de Ooy merkbaar veranderd. Behalve de
dijk liep geen weg of steg nog zoals hij vroeger liep. Zelfs de huisjes waren verplaatst.
Een mal gezicht gaf dat vooral met de dijkhuisjes die zo schuin en strak tegen het
dijklichaam aangebouwd waren geweest: die stonden nu hartstikke scheef in het landschap,
waar ze maar ergens neergedropt waren. De bewoners trokken zich nergens iets van aan en
leefden voort.
In de buurt van Millingen werd het toch wel erg druk op de dijk. Uit heel de wereld
stroomden mensen toe die allemaal iets groens hadden in hun gedachten, en alleen hier kon
je dat groene ook werkelijk, geopenbaard aan deze wereld, zien. Grote groepen raakten hier
wel verdwaald als het regende: het moeras trok ze dan de diepte in. In de buurt van de
ingang waren protestborden geplaatst met in de regen vaal geworden teksten in letters die
bloedrood zullen zijn geweest. Actiegroepen verzetten zich tegen de introductie van
vleesetende planten in dit gebied. Juist de meest groene maatregel die er genomen was!
Ieder kind weet intussen toch wel dat het milieu het meest geholpen wordt als je iets
tegen de overbevolking doet.
Een man heeft zijn Alfa Romeo bij Oortjeshekken geparkeerd en stapt uit. Anja ziet hem
scherper terwijl ze op het café afloopt. Ze bereiken tegelijkertijd de deur. Het is haar
wiskundeleraar van op de middelbare school. Zoals steeds gebeurt viel ook nu al de
tussentijd weg. Ze was weer zeventien. Hij was ook niets veranderd. Ze bestelden
cappuccino. Ze begonnen te praten en voordat ze het wist was ze in een ouderwetse
discussie over de zin van de oorlog verwikkeld. Het oude gevoel, precies hetzelfde als
toen. Hoe kunnen wij als mensheid voortleven, gezien de verschrikkingen die weerlozen zijn
aangedaan? Hoe kunnen wij? Kunnen wij wel? Dat zei ze weer eens tegen deze
oudberoepsmilitair. Alsof die daar ooit een antwoord op zou hebben. Als Anja nou nog een
pacifiste was geweest of zo, maar dat was ze niet, ze wilde het leger niet afschaffen. Ze
zei alleen maar iets waar hij het altijd al mee eens was geweest, en altijd zou zijn. Hoe
ze ook gehoopt had dat hij er iets tegenin zou brengen, of tegenover zou stellen
tja, wat eigenlijk? Ze stootte haar kopje om. Onder het prevelen van onverstaanbare
hoffelijkheden nam zij haar tas en toen, ik kan niet anders zeggen, rénde ze weg van het
toneel. Onmogelijk bij deze correcte man in een hysterische razernij te vervallen, hoe
graag ze ook...
Daar ging ze, terug naar de stad. Een kleine regenbui deed haar even schuilen onder een
oude, hoge beuk. Van kilometers afstand kon je de skyline van Nijmegen al zien. Ze keek
naar een paar jonge koeien in een wei. Ze besefte woedend te zijn, dus ook boos op deze
onschuldige wezens. Wat kon je eraan doen? Misschien had ze dit eerder niet beseft, had
het angstige loeiconcert dat de koetjes na enige, lange minuten aanhieven deze innerlijke
gewaarwording pas teweeggebracht.
Even later converseerde ze met een paar paarden, weinig ijdele woorden gebruikend, die
hier toch niet besteed zouden zijn. De paarden, ze zwegen vorstelijk. Zon paard deed
haar altijd weer aan haar vader denken. Ja, zei Anja, ik zeg niks.
Daar had ze bijna gelijk in gehad. Alles en iedereen zwijgt en houdt dit lange tijd
vol, automatisch langer dan ik, ik ben immers een vrouw. Woorden zijn uit mij gestroomd,
mijn hersenfuncties die het paard moet missen hebben sommige mensen gezelligheid gebracht,
maar is dit nu alles dat er is? In stadsbibliotheek de Lindenberg ging ze naar
de wc en nam koffie. Lezen deed ze niet, zou in haar overvolle brein helemaal niet
mogelijk zijn wist ze. Zitten en rondkijken, tot jezelf komen, dat ging nog.
|